Schaamtestreep

De schaamtestrepen hebben zich uitgebreid. Je weet wel, de streep voor het gemeenteloket, bij de paspoortcontrole achter de douane, en voor de receptie van de GGD waar je de uitslag van je soatest komt halen.

Ik heb het altijd erg nuttig gevonden, deze streep. Hij komt van pas als je bij de doktersassistente in de rij staat te wachten om je potje warme urine aan haar te overhandigen. Niet alleen kun je doen alsof niemand dat ziet, ook kun je raden naar het grote geheim dat de mevrouw van de streep voor je heeft. Ze praat zo zacht dat je kunt aannemen dat het een groot geheim is wat ze in zich draagt, en af en toe schiet haar stem omhoog, in een schrille kramp van emotie. De afstand die de streep creëert wekt verwachtingen. Er is daar iets stiekems aan de hand. Pas als de vrouw in de wachtkamer mag plaatsnemen met haar grote geheim en je je warme potje over de balie naar de koele, moedige handen van de assistente schuift, besef je dat iedereen achter de streep gewoon kan zien wat je doet. En daar is de schaamte. Je ziet het potje in haar hand, niet voorzichtig aangepakt, met twee vingers, maar heel gewoon, met haar hele hand, alsof ze de warmte van je plas niet voelt, alsof ze niet voelt, en daarmee weet, dat de inhoud ervan twintig minuten geleden nog in je onderbuik zat. Ze vult iets in op een formulier, het potje staat intussen ongedwongen op haar bureau normaliteit te veinzen. Maar de streep, probeer je jezelf in te prenten, achter de streep, is je eiland. Jij en de assistente, die assistente-patiënt dingen doen.

Sinds een paar maanden tref ik de strepen die moeten waken over onze privacy plots ook op andere plaatsen aan. Bij het kinderdagverblijf in de buurt kunnen ze er zo voor zorgen dat de andere ouders niet zien dat jij de ouder van Pieter bent, die steeds opduikt in de verhalen van hun kind, en nu wordt geassocieerd met verdwenen bananen, vieze woorden en het eten van zeep.

En ze hebben ze nu ook bij de glasbak. Vijf mensen stonden gisteren in een keurige rij op gepaste afstand van elkaar te wachten tot de eerste klaar was met flessenvoeren. Ik sloot achteraan. We keken niet naar elkaar, de andere legeflessenmensen en ik. We keken niet naar elkaars rinkelende tassen. We keken ook niet naar degene die aan de beurt was; een man van een jaar of vijftig; baardje, bril, joggingpak, met drie tassen aan wijnflessen. We deden net alsof we het niet lang vonden duren. We deden alsof we ons niet afvroegen hoeveel tijd er tussen dit en zijn vorige bezoek aan de glasbak zat. De anderhalvemeterstrepen die op de stoep waren geverfd gaven aan hoeveel afstand we moesten houden van elkaars problemen. En dat vonden we geen enkel probleem.

Breinsoep

Je zit op een paard, maar dan verkeerdom. De mensen, hoog boven je op een tribune, schreeuwen boze leuzen. Je haar is schrikbarend lang en heeft een eigen leven, zoals het haar van medusa een eigen leven leidt wanneer het in slangen is veranderd. Je weet dat je kind ergens in moeilijkheden is, maar je kan nu niet naar haar toe, want je moet paardrijden. Dat heb je beloofd. Waarschijnlijk aan hem, de slodderige meneer met overal grijs haar die helemaal vooraan de menigte staat en je toejuicht, als enige. Hij heeft al zijn hoop op jou gevestigd. Dan realiseer je je dat je een afspraak heb om de plannen voor je nieuwe tuin te bespreken met Hugo de Jonge. Hoe kon je dat vergeten?

Ik ben dol op en hevig gefascineerd door dromen. Ze zijn vreselijk ongeloofwaardig en tegelijk lijken ze zó ontzettend waar. Tenzij je een lucide dromer bent houden dromen je ’s nachts compleet voor gek. Hoe kan het dat de vriendin met wie je praat net nog meneer Wittemeijer van Geschiedenis van 2 havo was? Waarom ben je de hele tijd onderweg naar het vliegveld maar komen er allerlei afleidingen tussendoor waardoor je vergeet waar je naartoe zou gaan en er nooit arriveert? Hoe kan het dat je al minstens dertig keer opnieuw bent begonnen met roken terwijl je al twintig jaar gestopt bent? Geen moment komt het in je op dat je wellicht aan het dromen bent. Je bent een passieve, extreem naïeve versie van jezelf die ondergaat, ervaart, angstig is, maar nooit zegt: en nu is het welletjes! Die kabouter daar, die pirouettes draait op de motorkap van mijn auto? Dat gezicht van de buurvrouw wat vermengd is met dat van Voldemort? Dat ik al de hele tijd mijn vibrator gebruik als telefoon? Het slaat helemaal nergens op! Doe eens je best, verdorie! Dit hoofd kan overdag ook logisch redeneren. Ga weg met je ondergrondse Eifeltoren en je rolschaatswedstrijd voor senioren met osteoporose.

Leve de antilogica en onbevangenheid van je dromende brein! Niets slaat ergens op en dat is nou juist het punt. In de nacht ben je je innerlijke criticus kwijt. Na een dag lang ideeën afschieten is ze bleek en chagrijnig in een – uiteraard – droomloze slaap gevallen.

Nu mag jij. Nu mag je alles.

Huisslijt

Het went niet, ook al zou je denken van wel. Iedereen is thuis. Dat klinkt gezellig, je zult je vrienden en familie altijd thuis treffen als je op de bonnefooi bij ze langs zou willen. Maar in de praktijk betekent het gewoon dat iedereen zijn huis zat wordt, en het zienderogen slijt, dat huis. Ik heb het ook. Je kijkt je verf van de muren, de rotting in je hout, de kringen in je tafelblad. En stof, overal stof. Het wordt natuurlijk ook viezer in huis, als je de hele tijd thuis bent met je lijf. Zo verloor je eerst toch zeker een aantal dagen per week uren achtereen je haren en huidschilfers gewoon op je werk. Nu ligt dat allemaal op te stapelen in je woonkamer. In mijn slaapkamer kom ik steeds een pluk stof tegen. Het rolt als een bol eenzame tumbleweed over de grond als ik mijn kast opendoe of de kamerdeur open. Hoe vaak ik hem ook opzuig, binnen twee dagen is hij terug. Onverbiddelijk.

Het ging ook opeens lekken in mijn huis. Nou denk ik niet dat mijn veelvuldig thuiszijn hier een groot aandeel in had, maar het lek is wel erg aanwezig, de hele tijd. Ik kan niet even op mijn werk gaan zitten en doen alsof ik er niets mee te maken heb, want ik hoor het druppelen. Als ik de was doe, eten kook, een boek lees. Maar ook als ik werk, mails beantwoord en mijn teennagels knip tijdens Zoomvergaderingen. Er moesten dus mensen komen om het lek te verhelpen. Voordeel was natuurlijk dat ik toch de hele dag thuis was, maar het nadeel was dat ik dus de hele dag thuis was. Ze waren heel vriendelijk hoor, de dakmannen. Bovendien zaten ze de hele tijd op het dak en wilden ze geen koffie, dus ik had niets te klagen. Toch was het fijn toen het klaar was en mijn huis weer helemaal van mij was. Zonder lekkage. Wel loop ik nog steeds de hele tijd langs het stuk muur wat opnieuw geschilderd moet, wat dus toch niet went, al zou je denken van wel.

Het monster van Calvijn

Deze zomer, besluit je, moet het er dan maar van komen. Het is niet dat het niet anders kan, je kúnt misschien wel naar een Franse camping, meenemen: je eigen wc, bleekmiddel en injectiespuiten, voor iedere dag een schoon mondkapje, maar je hebt altijd al zoveel te sjouwen en de bakker verstaat je normaal al ongeveer nooit als je om quatre croissants et deux pain de campagne s’il vous plaît vraagt, dus waarom zou je het jezelf nog moeilijker maken? Nu de terrassen weer bloeien, de musea ontgrendeld worden en je weer op de koffie durft bij je buurvrouw die zegt dat ze chronische hooikoorts heeft, staat niets je meer in de weg om een puike thuisvakantie te beleven. Enige punt van aandacht: ‘het moeten’. ‘Het moeten’ is de natuurlijke vijand van vakantie en ligt, zeker als je thuisblijft, altijd op de loer. Hij verschijnt meestal in vermomming. Het uiterlijk dat ‘het moeten’ veelal aanneemt is dat van Calvijn: eerst stofzuigen, eerst de rekeningen betalen, eerst Grand Hotel Europa uitlezen, dan pas genieten. Het is belangrijk om hier absolute weerstand tegen te bieden, anders gaat het van kwaad tot erger: eerst de kledingkast opruimen, eerst je mistroostige tuin opnieuw aanleggen, eerst een webshop beginnen in handgemaakte goud beschilderde papier-maché kroonluchters. Het enige juiste medicijn tegen het monster van Calvijn is lamlendigheid. Je kent het vast wel. Uitstel. Geen zin. Extreme vermoeidheid. In godsnaam een biertje op het terras, curry afhalen, netflixen, laat naar bed. Uitslapen, wekker, snoozen, wekker, snoozen, wekker. In godsnaam. In bad. Boek mee. (Leuk boek.) In slaap vallen. Slok badwater. Hoesten. Uit bad. Koffie. In je strandstoel in je plebstuin gaan zitten en je ogen sluiten. Volhouden. Voor je het weet is de vakantie alweer voorbij.

Deze column verscheen eerder in Uitagenda Utrecht magazine.

6 voorspellingen

Zes voorspellingen: ingenieuze oplossingen voor ingewikkelde problemen in de anderhalvemetersamenleving:

  1. Als je de gemeenschap tot maximaal één uur beperkt, nadien niet blijft slapen en je volledig inwrijft met desinfectiemiddel, mag je je eens per maand één one night stand permitteren.
  2. Met grote spoed worden massagerobots geperfectioneerd, zodat je na een drukke thuiswerkweek toch nog op zondag je lijf en leden kunt ontspannen. De menselijke masseurs die hun werk kwijtraken, worden herschoold tot heftruckchauffeur bij bol.com.
  3. Er zullen webwinkels komen voor mondkapjesmode. Zo kun je een mondkapje naar smaak uitkiezen of er een laten personaliseren. Iedereen is anders en niets zegt “individualiteit” als het dragen van een mondkapje met de tekst: “Achter dit mondkapje… lach ik, maak ik ruzie, zeg ik sorry, vergeef ik, heb ik lief.”
  1. Het Rijk verstrekt kinderen op hun dertiende verjaardag een decoupeerzaag, broodbakmachine of abonnement op Elsevier om de buitenspeeltijd te compenseren.
  2. De komende jaren gaan mensen steeds meer aan hun gerief komen met anderhalvemeterporno. Een genre dat vrij beschouwend is qua vorm, en al zeer geliefd onder connaisseurs als gluurders en exhibitionisten, maar nu ook voor de doorsneekijker. Wel goed je handen wassen.
  3. Voor sportscholen is helaas geen oplossing. Jammer. Die zullen voor altijd gesloten blijven.

Deze column verscheen eerder op Uitagenda Utrecht.

Weerstandsdenken

Ik ben van de generatie die leerde dat blootstelling aan viezigheid je weerstand vergroot. Daar zat een hele theorie achter, geloof ik. Volgens diezelfde leer was het zo dat je je jas binnen geen minuut mocht aanhouden of je had er buiten niets meer aan. Dan vlogen de wintervirussen zo door je voering naar binnen. En we hadden wel zeep om je handen mee te wassen, maar die ging járen mee en had bruine groefjes. Bacteriën en virussen moest je onbevreesd tegemoet treden, dan waagden ze het al niet meer om jou als gastheer voor hun orgie uit te kiezen. Of misschien was dat een fabel, verzonnen door onze moeders omdat die nog niet zo geëmancipeerd waren dat ze gewoon de helft van het huishouden lieten liggen voor hun man, maar wél net hadden ontdekt dat ze schoonmaken eigenlijk helemaal geen mooi levensdoel vonden. Afijn, met hygiëne heb ik nooit heel veel opgehad. Enter corona. Dat was even omschakelen. Maar zelfs ik, als notoire viezerik, zag op een bepaald moment de ernst van de situatie in. Toch vrees ik nu een beetje voor de versoepelingen. De houding van mensen versoepelt namelijk onevenredig hard mee. De overvolle treinen naar Zandvoort nodigen weer uit tot grappen die je niet mag maken op twitter maar wel tegen je zus en in de supermarkt geven mensen elkaar bij het passeren gewoontegetrouw weer een zoen. En zelf maak ik me er ook schuldig aan. Deed ik tot voorkort nog zo mijn best om de knop voor het zebrapad met mijn elleboog in te drukken, nu doe ik het weer als vanouds met mijn tong. God sta ons bij.

Deze column verscheen eerder op Uitagenda Utrecht.

Logisch redeneren

Als ik Jaap van Dissel van het RIVM hoor praten over besmettingsgraad en het kantelpunt ben ik zo blij dat Nederland niet afhankelijk is van míjn logica. Dat er mensen aan het roer staan die dingen als betrouwbaarheidsintervallen, infectieverspreiding en correlatie begrijpen. Anders hadden we misschien hopjesvla moeten uitbannen.

Dat zit zo: mijn oma had vroeger altijd hopjesvla. Want hopjes, dat waren in de tijd van mijn oma al eeuwenoude snoepjes die smaakten naar gezelligheid. Bovendien kon je er met de beste wil van de wereld niet meer dan een paar in een keer opeten want ze waren zo hard dat je glazuur uit voorzorg van je kiezen sprong. Verstandige snoepjes.

Nou moest ik denken aan twee feiten en die kregen plots een logisch verband: 1: oude mensen eten graag hopjesvla; 2: oude mensen hebben een grotere kans om te sterven aan corona. Zie je wat ik bedoel? Maar het klopt dus niet, wil ik maar zeggen. Als we kijken naar een langere periode, verspreid over het gemiddelde van de bevolkingsdichtheid per vierkante kilometer en als je uitgaat van een stabilisatie van 28,3 en een overdraagbaarheid van 54 promille, niettegenstaande de risicobeoordeling van 14 maart jongstleden en rekening houdend met een groei in aantal ic-dagen per persoon gedeeld door het aantal jaren boven de leeftijd van zeventig min 1,8 procent is één plus één niet zomaar twee. Dus wat mijn eerdere logica ook lijkt te suggereren, we kunnen gewoon hopjesvla blijven eten. Hoera!

Deze column verscheen eerder op Uitagenda Utrecht

Hierna

Een paar weken geleden liep ik langs een muur aan het begin van de Adelaarstraat waar voorheen alleen Johan Cruijff een opwekkende boodschap voor passanten had. Nu vertelde de muur mij behalve: ‘alleen kan je niks, je moet het samen doen’, ook nog dat alles goed zou komen. Er was een lachende wolk bij geschilderd die een regenboog uit zijn hoofd had groeien. Een paar dagen later zag ik een foto van een slinger die hoog boven de Vismarkt was gespannen, waarop stond: hierna kunnen we weer knuffelen. Nou zijn er niet zo heel veel mensen die ik normaal gesproken wil knuffelen en dat zijn ook geen mensen die daar slingers over zouden ophangen dacht ik, maar ik vond het toch vertederend. Vooral dat ‘hierna’ vond ik mooi. Er komt een ‘hierna’.

En sinds een tijd zie ik achter veel ruiten een poster met een Dick Bruna-poppetje met een stukje van de Dom op zijn hoofd die Utrechters vraagt goed voor elkaar te zorgen. Al die montere boodschappen zeggen: ik weet wel dat het moeilijk is, dat je niet gewoon maar je zin kunt doen, maar houd vol. Als we volhouden niet te knuffelen, komt het goed. En ironisch genoeg vind ik dat zo beminnelijk, dat ik al die menslievende Utrechters wil knuffelen. Maar ik zal me inhouden. Tot hierna. En zodra we elkaar weer mogen naderen zal ik op de Vismarkt staan, dagenlang, tot ik iedereen die in mijn gespreide armen loopt heb geknuffeld. Het is eindelijk ‘hierna’ geworden, zullen we tegen elkaar zeggen. We hebben het samen gedaan.

Deze column verscheen eerder op Uitagenda Utrecht.

Bierus

Een aantal maanden geleden was Corona een biertje. Nu is Corona nog steeds een biertje. Maar er zijn heel veel mensen die dat toch niet helemaal geloven. En daarom gaat het slecht met Corona. De fabriek in Mexico heeft zijn deuren tijdelijk moeten sluiten. Ik snap het wel. Corona is geen lekker Spaans woord meer waar je je tapas bij eet. Niks zon, vrienden en festivals. Corona is nu beeldschermbellen, beademingsapparaat, je doodzieke oma. Allemaal redenen om het op een zuipen te zetten, maar daarvoor kies je bij voorkeur een drankje dat je niet aan je ellende doet denken. Dus nu haten we Corona omdat we corona haten. What’s in a name?

Het is naar voor de medewerkers van Corona en vervelend voor de bezielde Coronadrinker, maar ontsnappen kan gelukkig nog met heel veel ander bier. Mijn supermarkt heeft drieënzeventig (echt? Ja echt.) soorten bier te koop. Dus de bitterzoete zoektocht naar een nieuwe favoriet kon aanvangen. Bij mijn derde door plaatselijke hipsters gebrouwen IPA kwam het in me op dat we eigenlijk enorme geluksvogels zijn. Associatie kan alles in een oogwenk verpesten. Had het coronavirus geen coronavirus geheten, maar het praxisvirus, dan hadden we nu niet collectief de afhangende gordijnrails en de defecte deurbel vervangen. Had het de naam zoomvirus gedragen, dan zouden we nu niet meer weten hoe andere mensen eruitzien. Of, god verhoede: had het het biervirus geheten. Het bierus, zou het in de volksmond worden genoemd. En dan was er geen ontsnappen meer aan.

Deze column verscheen eerder op Uitagenda Utrecht.

Zere kont

Ik sprak mijn vriendin L. aan de telefoon. ‘Die zere kont,’ zei L., ‘die heeft dus iedereen tegenwoordig. Maar niemand praat erover. Die kont werkt zo in op mijn schuldgevoel. Als je pijn krijgt van niets doen, dan doe je echt te weinig.’

Ik was het met haar eens maar wilde er niet aan denken. Ook mijn kont doet regelmatig pijn van lethargie. Ik voel mijn vetcellen feestvieren. Met chips en bier. Blijf lekker zitten! Neem nog wat. Ik zou wel willen sporten, maar mijn lijf heeft er niet zo’n zin in. Mijn lijf viert quarantaine. En hoe minder ik doe, hoe minder zin ik heb om iets te doen.

Ooit deed ik dingen. Ooit kon ik een uur rennen. Nou ja, hardlopen. (Nou ja, joggen.) Nu zou mijn kont me dat onmogelijk maken, dat weet ik zeker. Mijn kont houdt van mijn hoekje op de bank en de bank houdt van mijn kont. Hij doet dan wel zeer, maar het is een liefdevolle pijn. Een pijn die opkomt na een paar uur hard werken, want dat doe ik op de bank. En wie hard werkt, hoeft zich niet schuldig te voelen, vind ik. Het is een milde pijn, een pijn die verlicht wordt door een ommetje, die gelukkig alleen wat stromend bloed nodig heeft om te verdwijnen, voor even althans.

Wat denk je ervan kont, zeg ik, als ik na het blokje om weer op de bank plof. Chips?

Deze column verscheen eerder op Uitagenda Utrecht.