Wanneer komt de tweede?

Ik ken veel mensen die zelf geen boeken schrijven, die zeggen dat een boek van jezelf te vergelijken is met een kind. Soms bedoelen ze dat figuurlijk: ‘Je moet het leren loslaten.’ Soms roepen ze het letterlijk: ‘Het is toch je kindje, hè?’ ‘Nee,’ wil ik dan zeggen, ‘het is niet mijn kindje. Het is mijn verhaal. Bevalt het verhaal je niet, dan vind ik dat jammer, maar ik zal je er niet om veroordelen. Als daarentegen mijn kind je niet bevalt, zwaait er wat. Ook bied ik mijn kind niet te koop aan, stuur ik het niet de wereld in, in de hoop dat iedereen de schoonheid van mijn kind inziet en heb ik mijn kind nog nóóit ‘dat stomme kind’ genoemd. (Over het laatste: omdat ik acht jaar heb gewerkt aan Dogma, heb ik het indertijd weleens over ‘dat stomme boek’ gehad.)

En net zoals dat gaat als je eerste boreling een jaar, anderhalf jaar oud is, beginnen mensen ook nu aan mijn te vragen: ‘Wanneer komt de tweede?’ Het contract hiervoor geldt als een positieve zwangerschapstest, het afronden van de eerste versie als de 20-weken-echo (het gestel lijkt, zoals we het tot dusver kunnen bekijken, in orde) en de presentatie als de bevalling (hoewel een boekpresentatie meestal minder pijnlijk is).

Ik ken veel mensen die niet schrijven. Die voelen geen drang en hebben normale hobby’s. Schrijven is (voor mij) een nogal ambigue bezigheid. Een hobby zou ik het niet willen noemen. Het is ook werk natuurlijk. Leuk werk, wel, maar nog steeds werk. Liever zou ik iedere dag naar de bioscoop gaan. Liever zou ik koffiedrinken op een terras in de zon. Liever zou ik een mooie spijkerbroek kopen. Liever zou ik een goed boek lezen. Hm, wacht even. Nee. Liever zou ik een goed boek schríjven, maar het probleem is dat je als je alleen bent met je laptop en je eigen geest, geen ijkpunt hebt. Er is nog helemaal niemand die input geeft, en dat maakt de hele onderneming een beetje hachelijk. Het wil weleens voorkomen dat je iets schrijft waarvan je direct weet, gewoon wéét, dat het goed is. Meestal is het echter een kwestie van: tja. We zullen het zien. (Nog een verschil met een kind, want toen die in de pijplijn zat twijfelde ik er niet aan of hij zou geweldig worden.)

Nou moet ik er helaas bij vertellen dat dat laatste punt mijn eigen schuld is. Ik wil eerst het boek af hebben, voor er vreemde ogen mogen kijken en vreemde ideeën zich mogen mengen met de mijne. Het is – tot die eerste versie er ligt – nog strikt mijn eigen, persoonlijke zaak. Maar inmiddels ben ik er bijna klaar voor. Ik schat dat de eerste versie van mijn tweede roman binnen een maand naar mijn redacteur vertrekt. En dan wordt het pas echt spannend. Dan ga je aan alles twijfelen. Want het is natuurlijk wel zo dat ik weet dat ik een goed boek kan schrijven (dat heb ik al eens gedaan, namelijk), maar ik weet helemaal niet of ik twee goede boeken kan schrijven. Want dat heb ik nog nooit gedaan.

En hé, blijkt plots, geheel tegen mijn verwachting in, een overeenkomst te ontstaan met een kind. Want waar je tweede boek weer een beroep doet op je eigen kunde en zelfvertrouwen, doet een tweede kind dat ook. Tweede boeken hoef je gelukkig niet koest te houden terwijl je de eerste in bad doet. Tweede boeken worden ook niet tegen de afspraak in wakker als de eerste net in slaap valt. En beide boeken spannen ook niet tegen je samen door te gaan synchroonhuilen terwijl je aardappels aanbranden. Maar, waarschijnlijk, verdienen ze wel eenzelfde aanpak als de liefste mensen op aarde: liefde, regels en geduld.

Dus, nog even geduld. De tweede komt eraan.

 

Deze blog schreef ik voor de boekenwebsite Hebban.