Het parallelle universum ergens in de Eifel

Begin deze maand zat ik met mijn laptop op schoot op mijn kamer in schrijversparadijs De Oude Pastorie in Duitsland. Mijn vierde keer een week lang hele dagen schrijven en het besef dat ik de vorige keren nog tot mijn nek in mijn debuut Dogma zat, drong zich aan me op. Voornamelijk omdat ik me die keren nog zo goed kan herinneren. Een aantal andere schrijvers die ik kende van vorige weken waren er nu ook bij en de conversaties kwamen direct weer moeiteloos tot leven, alsof ik niet steeds tussendoor voor een jaar was teruggekeerd naar huis. Het is een gegeven dat sinds ik kinderen heb gekregen en de dertig gepasseerd ben, een terugkerende rilling in mij losmaakt. Een jaar is niet meer wat het ooit was: een onoverzienbare plak tijd waarin heel erg veel kon gebeuren. Tijd is überhaupt niet aan de orde in het mysterieuze Malberg, waar wij – schrijvers – ons een week lieten opsluiten met onze laptops (en, nou ja, de wijn), voor het hogere doel van een roman (en, nou ja, de wijn). In dit dorp staat de tijd niet stil, nee het is veel erger dan dat: er is gewoon geen tijd. Ieder verblijf kan ik mij weer verheugen op precies hetzelfde dorp met precies dezelfde dingen die het zijn gruwelcachet geven – tenminste voor ons, angstige stadse schrijvers.

Er is niks te doen. De weinige mensen die je ziet lijken stuk voor stuk bezig in stilte hun zelfmoordplannen vorm te geven. Of dat is mijn beroepsdeformatie. Dat kan ook. Vreemd genoeg – en dit onderstreept alleen maar de rarigheid van het dorp – wonen hier ook best mensen onder de dertig. Soms zie je ze ook. Dan hebben ze een overall aan met van die legervlekken en hun haar zit heel gek, met een soort jaren tachtig-kuif. Ook dat van de vrouwen. En ze kijken stuurs. Maar meestal zie je ze niet. Meestal zie je niemand. Wel sporen. Lege bierflesjes op een uitgerangeerd treinstel; een levensgrote plastic herdershond in een plastic hondenhok; veel te vroeg – of veel te laat – hangende kerstversiering achter zeer ongewassen ramen. Ze doen wel hun best, de Malbergers, was onze conclusie, maar het lukt ze gewoon niet. Ze maken een dorpskern, maar er verschijnen geen winkels; een pension aan een doorgangsweg met uitzicht op een leegstaand pand met ingeslagen ramen noemen ze ‘Eiffelglück’; iemand (de burgemeester?) zorgt voor nieuwe speeltoestellen voor de speelplaats middenin het dorp, maar er is niemand die weet hoe ze geïnstalleerd moeten worden, dus ze liggen daar maar. Ik voelde me zo plaatsvervangend treurig bij het zien van al die grijsheid, dat ik me afvroeg waarom men zich niet collectief in rivier de Kyll stortte, die midden door het dorp heen al ruisend en klotsend zijn verlossende aanwezigheid kenbaar maakte.

Toch komt een groot deel van ons schrijvers graag en regelmatig terug in Malberg. Misschien is het juist de omgeving die verleidt tot niets dan schrijven. Misschien is het dat we ons oprecht afvragen hoe de levens van de Malbergers eruit zien en zet dat aan tot creativiteit. Misschien is het het schrijvers-aangeboren verlangen naar wanhoop en naargeestigheid.

Gelukkig weten we ons binnenin de oude pastorie beschermd tegen een teveel aan Eifelglück en kunnen we stiekem en eensgezind gruwelen bij het horen van elkaars belevenissen na de dagelijkse wandeling door het dorp. (Het woord ‘belevenissen’ is hier uiteraard niet op zijn plaats. ‘Treurige ontdekkingen’ is een beter woord.) ’s Avonds in elk geval. Want overdag leggen we ons onverzettelijk toe op het verzinnen en verwoorden van de verhalen die alleen de isolatie mogelijk maakt. Op die momenten ben ik moeder-af, vriendin-af, dochter-af, ja, soms zelfs mens-af. En dat maakt dat het heel af en toe zo is dat het schrijven geen moeite kost. Mijn ‘ik’ drijft dan een beetje halfbewust rond in mijn schedel en alles wat er is, is de verbinding tussen gedachtenflarden (die maar gedeeltelijk van mij lijken) en mijn vingers op het toetsenbord. Het is een staat waarin ik niet vaak verkeer, waarin tijd geen rol speelt en ik vermoed dat de zielloosheid (of tijdloosheid, zo je wilt,) van Malberg hieraan debet is. Alsof mijn geest even een pauze wil van alle druilerigheid en mijn lichaam tijdelijk alleen laat met dat verhaal dat ergens vandaan mijn gedachten betreedt. Waar die geest dan op dat moment precies vertoeft weet ik ook niet. Wellicht gaat ze alvast terug naar Nederland om wat rekeningen te betalen die zijn blijven liggen, of om memory te spelen met de kinderen.

Nu ik er zo over nadenk: misschien ben ik daar niet de enige bij wie het verstand het lichaam heeft verlaten. Misschien dat de Malbergers niet stuurs kijken, maar geestloos. Misschien lijd ik, aldaar, aan precies hetzelfde syndroom. Misschien is Malberg zo’n unheimisch dorpje om een reden die zo voor de hand liggend is dat ik hem eerder niet overwoog.

Zombies.

 

Deze blog schreef ik voor de boekenwebsite Hebban.