Schrijf er nog maar een

Mijn vroegere buurman was een beetje een lul. Zijn zoon was een behoorlijk slim kereltje dat gek was van techniek en snakte naar de goedkeuring van zijn vader. Maar ieder goed rapport werd steevast beloond met een hoofdknik en toen mijn buurjongen leerde fietsen zonder zijwieltjes, zei zijn vader: ‘Dat werd tijd’.

Op een middag liet mijn buurjongen, op dat moment zes jaar, met fonkelende ogen aan zijn vader zien dat hij in de afgelopen dagen een kraanwagen van technisch lego helemaal zelf in elkaar had gezet. Mijn buurman keek er minzaam naar, nam de kraanwagen uit zijn handen en begon hem te demonteren. Toen het geval in 153 trieste onderdelen was veranderd, zei zijn vader: ‘doe het nog maar eens’.

Als je eerste roman is geschreven, gelezen en bekoeld word je soms een beetje bang gemaakt voor dat tweede boek dat er moet gaan komen. Debutant zijn heeft namelijk hele leuke kanten. Zo ben je als het even meezit een ‘belofte’, misschien zelfs een ‘ontdekking’. Je bent nieuw en mensen houden van nieuw. Nog onaangetast door meningen, door recensies en door de menselijkheid die in interviews naar voren komt. Maar als je tweede boek uitkomt, ben je plots een van de velen. Je bent niet meer nieuw en ‘veelbelovend’ is een woord dat ook niet meer van toepassing lijkt. Een tweede roman kan niets meer beloven. Een tweede roman moet waarmaken. Dan sta je aangekondigd in de catalogus van de uitgeverij en in het beste geval zegt men: ‘o ja, die,’ en: ‘ik ben benieuwd’.

Doe het nog maar eens. Je bent geen bijzonder geval meer en de speciale behandeling is afgelopen. Geen debuutprijs, geen debutanteninterviews. Je doet nu mee met de grote meisjes en jongens. Zoals je in groep 8 nog de heerser van het schoolplein was, en je in de eerste klas ontdekt dat het peanuts was, daar op de basisschool. En je zult hetzelfde meemaken als je gaat studeren. En als je gaat werken. Altijd zul je ergens de underdog zijn. Altijd ben je wel ergens out of your league.

Dan komt het erop neer je technisch lego niet in een hoek te smijten. Dan is het belangrijk dat er – al is het maar door een paar mensen – in je wordt geloofd. Zodat je het aandurft je langzaamaan te gaan meten met de groten.

En natuurlijk vragen mensen ook: verkopen ze een beetje? En ze vragen: kun je ervan leven? En ze zeggen: je zou eens op tv moeten komen, bij DWDD, dat moet je doen. Waar je eerste boek je de lucht in tilt, zet een tweede je weer op de grond. Dit is het dus: schrijven. De realiteit is ingedaald. En hoe desillusionerend dat ook mag zijn: het is ook wel mooi. Want je wilde toch schrijver zijn? Zie daar, je hebt het geflikt: boeken schrijven. Als iemand voorheen vroeg naar je werk, zei je: ik heb een boek geschreven. Sinds je tweede uit is, zeg je: ik ben schrijfster.

Maar woorden van bemoediging, die heb je nodig. Of ze nu van een groot recensent komen, van je vriendin, je opa of de jury van de ECI Literatuurprijs.

Mijn buurjongen is kapper geworden. Zo gaat dat.